‘Samen aan de slag in het Netwerk Industriële Veiligheid’

Nieuws van het LEC BrandweerBRZO, oktober 2021

Eind november hoopt het Netwerk Industriële Veiligheid in wording zijn eerste jaarplan voor 2022 gereed te hebben. Het jaarplan weerspiegelt de ambities van het netwerk om vraagstukken op het gebied van industriële veiligheid binnen Nederland collectief aan te pakken, door vakinhoudelijke kennis en personele capaciteit vanuit de brandweersector te bundelen. Een toelichting van Erwin de Bruin, programmamanager van het LEC BrandweerBRZO.

De ruggengraat van het Netwerk Industriële Veiligheid wordt gevormd door de zes BrandweerBRZO-samenwerkingsgebieden en het LEC BrandweerBRZO. Namen die in 2022 overigens zullen verdwijnen; vanaf dat moment gaan de gremia verder onder de noemer ‘Industriële Veiligheid’. Onder regie van het LEC wordt al enige tijd gewerkt aan het versterken van de netwerkstructuur, om de binnen de veiligheidsregio’s aanwezige specialistische kennis en kunde op het gebied van industriële veiligheid beter te bundelen en ten behoeve van het collectief in te zetten. Daarbij zal de verdeling van ‘lusten en lasten’ volgens De Bruin evenrediger worden. Met andere woorden: de samenwerking tussen de veiligheidsregio’s rond industriële veiligheidsthema’s zal minder vrijblijvend worden. Het domein moet niet worden gezien als een aangelegenheid voor een beperkt aantal veiligheidsregio’s met industriële specialisatie. Het netwerk moet een echt landelijk samenwerkingscollectief worden.

“Er komen de komende jaren veel opgaven en uitdagingen op ons bordje te liggen en daarom moeten we binnen ons netwerk nog meer investeren in capaciteit en kwaliteit”, schetst Erwin de Bruin. “Het doel van het Netwerk Industriële Veiligheid is de veiligheidsregio’s met kennis en kunde te ondersteunen bij industriële veiligheidsvraagstukken. Daar zijn vooral inhoudsdeskundigen met een chemische achtergrond voor nodig. Hoe kunnen we dat het best organiseren? Gaat elke veiligheidsregio zijn industriële kenniscomponent en capaciteit zelf versterken of is het effectiever om dat met alle regio’s gezamenlijk te doen? In het jaarplan geven we een doorkijkje naar onze ambities voor 2022 en de jaren daarna. De drie leidende thema’s voor het netwerk zijn de invoering van de Omgevingswet, de veiligheid rond de energietransitie en implementatie van het nieuwe BRZO+ inspectiesysteem LBR-GIR.”

In de opstartfase van het netwerk is volgens Erwin de Bruin stevig geïnvesteerd in het organiseren van de operationele, tactische en strategische aansturing en coördinatie. Op uitvoerend niveau worden activiteiten en projecten aangestuurd door het kernteam Industriële Veiligheid, terwijl de besluitvorming berust bij het managementoverleg en het directeurenoverleg. “Die structuur hebben we inmiddels stevig opgetuigd”, stelt Erwin de Bruin vast. “Nu werken we aan de vakinhoudelijke invulling van het netwerk.”

Het jaarplan toont ook de verbreding van het aandachtsgebied van de huidige BrandweerBRZO-partners naar risicorelevante bedrijven die niet onder de Brzo-regelgeving vallen. “Dat de veiligheid van die bedrijvencategorie meer aandacht verdient, blijkt uit het groeiend aantal problematische branden in de afgelopen jaren. We zien veel branden bij onder andere afval- en recyclingbedrijven en grote logistieke centra. De bedrijven vallen niet onder het Brzo-risicobeleid, maar incidenten hebben wel een grote omgevingsimpact. Daarom moeten we ons in het netwerk richten op de vraag hoe we de risico’s bij dergelijke bedrijven preventief en preparatief beter kunnen beheersen. Daarnaast zien we ook steeds meer incidenten die zijn gerelateerd aan de energietransitie, zoals branden waarbij lithium-ion batterijen of zonnepanelen zijn betrokken. De snelle opmars van nieuwe energiebronnen, energiedragers en alternatieve brandstoffen introduceert andersoortige risico’s. Die ontwikkelingen moeten we met de gebundelde deskundigheid in het netwerk Industriële Veiligheid zien bij te houden. De kracht van het Netwerk IV is dat we de voor die vraagstukken benodigde kennis en kunde beter gezamenlijk kunnen organiseren en dat we beter vastleggen waar we als specialistisch ondersteuningsnetwerk precies over gaan.”