Raad van State: tankcontainers met gevaarlijke stoffen in de buitenste rijen!

Nieuws van het LEC BrandweerBRZO, april 2018

Op 7 februari 2018 heeft de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan in een zaak over de opslag van (tank)containers met gevaarlijke stoffen. De Raad bevestigt in haar uitspraak de mening van de Rechtbank Rotterdam dat (tank)containers met gevaarlijke stoffen op een containerterminal in de buitenste rijen van de stapeling moeten worden geplaatst. Zo moet worden gewaarborgd dat deze risicovolle containers bij calamiteiten goed bereikbaar zijn voor hulpverleners, in het belang van effectieve incidentbeheersing. 

De zaak draaide om de revisie van de omgevingsvergunning van containerterminal RST in de Rotterdamse haven. In die revisie is een voorschrift opgenomen ten aanzien van de opslag van (tank)containers met gevaarlijke stoffen. Volgens dit voorschrift in de PGS 15:2011 moeten deze (tank)containers in de buitenste rijen van de stapeling zijn geplaatst, zodat ze bereikbaar zijn voor hulpverleners in geval van een calamiteit. RST is het niet eens met die eis. Het bedrijf is van mening dat ‘randstapeling’ vanwege de specifieke omstandigheden van RST niet als beste beschikbare techniek (BBT) kan worden aangemerkt. Ten tweede meent RST dat de door het bedrijf zelf voorgestelde werkwijzen kunnen worden aangemerkt als toegelaten maatregelen volgens de PGS 15, waarmee een gelijkwaardige bescherming wordt bereikt.  

Op grond van artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht moet het college rekening houden met PGS 15. ‘Rekening houden met’ sluit niet uit dat het college ook andere technieken als BBT zou kunnen aanmerken. Een bestuursorgaan mag echter in principe zonder verder onderzoek en nadere motivering de voor een inrichting in aanmerking komende BBT bepalen aan de hand van vastgestelde en wettelijk aangewezen informatiedocumenten, zoals de PGS 15. Als een bedrijf andere technieken wil toepassen, zal het zelf feiten of omstandigheden moeten aantonen, die met zich meebrengen dat het bevoegde bestuursorgaan in het specifieke geval niet in redelijkheid van het informatiedocument (in dit geval de PGS 15) heeft mogen uitgaan.  

RST voerde ook als argument aan dat de vorm van het bedrijfsterrein mogelijk minder optimaal is om randstapeling toe te passen en dat randstapeling extra kosten met zich meebrengt. Dat is volgens de RvS geen reden om bij het bepalen van de BBT niet uit te gaan van de PGS 15. Dat toepassing van best beschikbare technieken voor een bedrijf kosten meebrengt en tot beperkingen kan leiden voor de bedrijfsvoering, is volgens de Raad eerder regel dan uitzondering. 

Gelijkwaardigheid

RST heeft een aantal alternatieve werkwijzen aangedragen als gelijkwaardige oplossing van het veiligheidsvraagstuk. De eerste betreft het blijven werken volgens de huidige methode, waarbij containers met gevaarlijke stoffen niet per se aan de rand van stapeling worden geplaatst. Het tweede alternatief is om de voorgeschreven randstapeling te beperken tot (tank)containers die zijn gevuld met de voor externe veiligheid relevante stoffen.

De Raad van State is, net als het college en de rechtbank, van mening dat het doel van randplaatsing is dat containers met gevaarlijke stoffen, met het oog op de ontdekking en bestrijding van incidenten, bereikbaar moet zijn. Met willekeurige plaatsing in de stapeling wordt niet voldaan aan de eisen voor ontdekking, bereikbaarheid en bestrijding van incidenten en dus is het volgens de Raad geen gelijkwaardige voorziening. Ook het argument dat de gewenste alternatieven volgens RST tot een lager extern veiligheidsrisico leiden maken dit niet anders. Met het voorschrift wordt namelijk meer beoogd dan alleen de beperking van het extern risico. Kortom: ook RST moet containers met gevaarlijke stoffen op zijn terminal in de buitenste rijen van de stapeling plaatsen.

Uitspraken Raad van State: ECLI:NLRVS:2018:400 en ECLI:RBOT:2016:6837