Interview Rob de Rijck
Nieuws van het LEC BrandweerBRZO, oktober 2017
Rob de Rijck, Coördinerend Officier milieuzaken OM: “Vroegtijdig afstemmen tussen bestuurs- en strafrecht is essentieel voor effectieve handhaving”.
Ooit lagen het strafrecht en de bestuurlijke handhaving mijlenver uiteen. Maar in de loop der jaren is er veel in positieve zin veranderd. De twee werelden zijn nader tot elkaar gekomen, constateert Rob de Rijck, landelijk coördinerend Officier van Justitie voor milieuzaken bij het Openbaar Ministerie. Het OM en het BrandweerBRZO-veld weten elkaar via samenwerking en informatiedeling in het BRZO+ platform steeds beter te vinden. Niet met als inzet om zoveel mogelijk bedrijfsdirecteuren wegens falende veiligheid en overtreding van de regels in de beklaagdenbank te krijgen, maar om gezamenlijk in een vroeg stadium corrigerend op te treden en te voorkómen dat het tot een strafzaak komt. Dat is effectiever, vindt De Rijck.
Complexe wereld
Dat in het verleden sprake was van een zekere vertrouwenskloof tussen het strafrechtsysteem en bestuurlijke handhavingsdiensten, kwam volgens De Rijck omdat andere overheidsdiensten het gevoel hadden dat ze wel veel aan het OM moesten geven, maar zelden iets terugkregen. Ook was een veel gehoorde klacht van inspectiediensten en vergunningverleners dat het strafrecht weinig deskundigheid had op het gebied van industriële veiligheid.
“Die situatie is sterk verbeterd. De top van het OM besloot in 2005 om alle milieudelicten onder één arrondissement te brengen, met éénhoofdige aansturing door een in de materie gespecialiseerde Hoofdofficier. Sindsdien bewegen we als strafrechtkolom steeds meer richting bestuurlijke handhaving. Want het OM kan het niet alleen; we hebben de specifieke kennis en kunde van partners als inspectiediensten en de brandweer nodig als we ons op een zaak oriënteren. De industrie is een complexe wereld, met complexe wet- en regelgeving en een complex samenspel van vergunningverleners en handhavers. Samenwerking in die keten is cruciaal, dus zijn we blij dat we als OM participeren in afstemmingsplatforms als het BRZO+. Zo werken we als één overheid samen aan de verbetering van de veiligheid in Nederland.”
Corrigeren in plaats van bestraffen
In internationaal perspectief is het veiligheidsniveau van de Nederlandse industrie op een behoorlijk hoog peil, maar toch is er nog altijd een categorie bedrijven waar het veiligheidsbeleid in meer of mindere mate te wensen over laat. Soms zijn er excessen die de nieuwsheadlines halen, zoals het inferno bij ChemiePack in Moerdijk in 2011, dat aantoonbaar het gevolg was van verwijtbaar handelen door het verantwoordelijk management. Ook het falende veiligheidsbeleid bij tankterminal Odfjell in Rotterdam was een uitschieter qua overtreding van de milieuwetgeving. De incidenten voeden de roep van de samenleving om publieke verantwoording en het bestraffen van schuldigen. Hoe staat De Rijck daartegenover?
“Het OM vindt het belangrijk dat verdachten van ernstige zaken voor de rechter gebracht worden. De industriële veiligheid is er echter het meest bij gebaat dat het niet zo ver komt. Een strafzaak is altijd het eind van een lang traject waarin al heel veel is misgegaan. Een strafzaak kost veel menskracht en energie en is tijdrovend; sommige zaken duren jaren. Effectiever kan het zijn om eerder in het traject in te grijpen en bedrijven te corrigeren. Dat is ook een van de doelstellingen van de afstemming in het BRZO+. Als partners maken we daar afspraken over hoe we bedrijven met een slechte reputatie benaderen en wat de beste aanpak is om tot naleving te komen. Blijkt bij een BRZO-inspectie of uit andere signalen dat er ernstige tekortkomingen in het veiligheidsbeleid zijn, dan maken we samen afspraken over een strategie: ieder vanuit zijn eigen deskundigheid. Een bedrijf krijgt dan een bepaalde termijn om de tekortkomingen op te lossen, al dan niet in combinatie met een financiële boete die ook geïnd wordt. Deze corrigerende aanpak kan sneller werken en effectiever zijn dan een strafzaak. Een bedrijf zal mogelijk snel orde op zaken stellen.”
Persoonlijke verwijtbaarheid
Dit is natuurlijk niet altijd zo: indien iemand stelselmatig en bewust de regels overtreedt, dan kan strafrechtelijk ingrijpen op de plaats zijn. Of strafrecht van meerwaarde is beoordelen we per casus met elkaar. Steeds vaker worden ook managers en directeuren persoonlijk strafrechtelijk vervolgd voor verwijtbaar gedrag dat leidt tot onveilige situaties, zoals in de affaire ChemiePack. “Dat is een officiële beleidslijn van het OM”, beaamt Rob de Rijck. “De trend in vervolging van deze delicten is dat boetes en dwangsommen steeds hoger worden, soms in de miljoenen euro’s, maar ze hebben lang niet altijd het gewenste effect. Bedrijven calculeren die soms in in hun bedrijfsvoering en lachen erom als ze na een jarenlange strafzaak een relatief beperkte boete moeten betalen. Persoonlijke strafrechtelijke vervolging van directieleden kan een afschrikkend effect hebben en heeft daardoor wellicht een zekere preventieve waarde.”
Maar dat gebeurt nooit zo maar, het feit dat je manager bent bij een bedrijf dat strafbare feiten begaat, is volgens De Rijck niet voldoende voor vervolging. “We moeten dan wel de betrokkenheid van de feitelijk leidinggever bij de strafbare feiten kunnen bewijzen. Als samenleving geven we hiermee een signaal af; als je verantwoordelijk bent voor de veiligheid in een chemisch bedrijf, wordt er van je verwacht dat je alles binnen je vermogen doet om die veiligheid te waarborgen. Die verantwoordelijkheid weegt in mijn ogen vooral zwaar in de categorie Brzo-bedrijven, waar de omgevingsrisico’s het grootst zijn. Neem het industriecluster Europoort-Botlek. Dat is de eredivisie van de chemische industrie in Nederland, waar de lat qua verantwoordelijkheid voor veiligheid heel hoog ligt. Als je daarin faalt, krijg je de rode kaart en mag je het uitleggen bij de rechter.”
Trends
De Rijck vindt het moeilijk om een trend vast te stellen in de ontwikkeling van milieu-overtredingen in de hoogrisicoindustrie en de vervolging daarvan. Hij becijfert dat het OM jaarlijks enkele tientallen milieu- en veiligheidszaken bij industriële bedrijven te behandelen krijgt, maar uitspraken over toename of afname van zware overtredingen met gevolgen voor de veiligheid in de Brzo-branche kan hij niet doen. “Het zijn heel uiteenlopende zaken die het OM behandelt. In veel gevallen kleine zaken rond overtreding van de vergunningvoorwaarden, maar ook ‘heterdaad feiten met een ernstiger karakter’. Lang niet altijd gaat het om overtredingen van de BRZO regelgeving overigens. Vaker is sprake van overtredingen van bijvoorbeeld de Wabo-vergunning of de Waterwet.”
Jan Meinster van het LEC BrandweerBRZO bevestigt dat juist de categorie inrichtingen net onder de drempel van het Brzo-beleid de brandweer zorgen baart, omdat de bedrijven onder verschillende regimes van regelgeving vallen en de eisen minder zwaar zijn dan in het Brzo, terwijl ook die bedrijven soms toch een behoorlijk omgevingsrisico opleveren. “Maar daar hebben de veiligheidsregio’s als inspectiedienst geen formele wettelijke bevoegdheid. Die tweedeling in de industrie is best lastig. Die bedrijven vallen ook onder verschillende bevoegde gezagen, soms de gemeente, soms de provincie. Dat maakt een uniforme aanpak lastig. Wat dat betreft is het in de Brzo-kolom eenduidiger geregeld. Die bedrijven vallen qua vergunningverlening allemaal onder de provincie.”
Rob de Rijck stelt vast dat er bij bedrijven met een omgevingsrisico eigenlijk nooit discussie zou moeten zijn over ‘wie bevoegd is en wie niet’. “Maar de realiteit is dat vergunningverlening en handhaving verspreid zijn over verschillende overheden en dat bedrijven onder verschillende systemen van regelgeving vallen. Voor een goede samenwerking hoeft dat geen belemmering te zijn. In het Brzo-domein hebben we aangetoond dat we als partners prima kunnen samenwerken en goede afspraken kunnen maken over gezamenlijke handhaving. Goed dat we daarin ook als OM onze vaste plek hebben gevonden. In twaalf jaar tijd is veel vooruitgang geboekt in de samenwerking tussen de strafrechtketen en het stelsel van bestuurlijke handhaving en als ketenpartners moeten we in verdere versterking van die samenwerking blijven investeren. Daar hebben we allemaal baat bij in de uitoefening van onze taken.”