Ethanolopslag moet stationaire voorzieningen treffen voor scenario tankputbrand

Nieuws van het LEC BrandweerBRZO, juni 2020

De Rechtbank Noord-Holland heeft uitspraak gedaan in een zaak waarin een alcoholopslagbedrijf beroep aantekende tegen voorwaarden in de omgevingsvergunning. Het betrof onder andere voorschriften voor het bestrijden van een tankputbrandscenario en koeling met behulp van een stationaire blus- en koelinstallatie. Het bedrijf was van mening dat een tankputbrandscenario op zijn terrein niet geloofwaardig was en dat een eventuele tank(put)brand wel door de brandweer met mobiele systemen kan worden bestreden. De rechter oordeelde echter anders. Het beroep tegen een deel van de door de omgevingsdienst opgelegde eisen werd daarom niet gegrond verklaard. Wel moet de omgevingsdienst een nieuw besluit nemen en de voorschriften op onderdelen aanpassen.

Het bedrijf in kwestie heeft ruim 50 miljoen liter alcohol voor consumptie en industriële doeleinden in opslag, verdeeld over 99 cilindrische tanks in 4 tankputten. De onderneming voert al enkele jaren discussie met de omgevingsdienst over de eisen die aan de vergunning zijn verbonden. De voorschriften ter verhoging van de veiligheid zijn gebaseerd op een advies van de veiligheidsregio, waaraan ook het LEC BrandweerBRZO een bijdrage heeft geleverd.

Het eerste discussiepunt was de vraag of een tankputbrandscenario op het terrein van de inrichting überhaupt reëel is. Het opslagbedrijf vond van niet, op grond van de bedrijfsvoering op het terrein, reeds getroffen maatregelen en het feit dat een plas gelekte alcohol vele malen minder gevoelig is voor ontstekingsbronnen dan bijvoorbeeld benzine. De rechter vroeg specialisten van STAB gerechtelijke omgevingsdeskundigen om advies. Die berekenden dat de kans op een tankputbrand eens in de 31.250 jaar is. Het bedrijf trekt daaruit de conclusie dat een tankputbrand geen reëel scenario is, waarmee rekening zou moeten worden gehouden in de vorm van extra voorschriften voor stationaire tankputbrandbestrijding.

De omgevingsdienst voert als tegenargument aan dat door het grote aantal opslagtanks, die bovendien zeer dicht op elkaar staan, die kans een factor honderd groter is. En ook al is de kans zeer klein, de effecten bij een brand in de inrichting zouden onacceptabel groot zijn voor de omgeving. Het bedrijf is daarom gehouden aan de BBT (Best Beschikbare Technieken) voor het beheersen en bestrijden van tankputbranden die zijn beschreven in de PGS 29. De rechter geeft de omgevingsdienst hierin gelijk.

Het bedrijf tekende ook beroep aan tegen het voorschrift dat een stationaire blus- en koelinstallatie moet worden aangebracht op de tanks voor effectieve koeling en brandbestrijding. Met mobiele middelen via een brandweerinzet zou dat risico ook kunnen worden afgedekt. De omgevingsdienst en de brandweer wijzen er echter op dat de opslagtanks op het terrein dermate dicht op elkaar staan, dat inzet van mobiele voorzieningen voor blussing en koeling geen optie is. Daarmee zouden niet alle tanks kunnen worden bereikt, mede omdat de benodigde worplengte van minimaal 45 meter niet wordt gehaald. Om een opslagtank goed te koelen en vervorming te voorkomen, moet elke tank rondom gelijkmatig met een grote hoeveelheid water worden gekoeld. Dat is met een mobiele inzet niet mogelijk. Bovendien zou brandweerpersoneel bij het opbouwen en uitvoeren van zo’n inzet aan onacceptabel grote gevaren worden blootgesteld (gevaar van rondvliegende tankdaken bij explosie). De rechtbank oordeelt dan ook dat de voorschriften voor een stationaire blus- en koelinstallatie conform de PGS 29 terecht zijn.

Niet op alle beroepspunten geeft de rechter de omgevingsdienst gelijk. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gebruikte rekenmethodiek om de warmtestralingscontouren bij een tankputbrand te berekenen. De Omgevingsdienst heeft zich bij het formuleren van zijn voorschriften laten leiden door een advies van de brandweer en het LEC BrandweerBRZO. Dat advies was gebaseerd op warmtestralingscontouren, berekend met het model Effects van TNO. Dat zou volgens het bedrijf onvoldoende rekening houden met de specifieke situatie op het opslagterrein, in het bijzonder het feit dat de tanks dicht bij elkaar staan. Daardoor zou de gegenereerde warmtestraling bij een tank- of tankputbrand minder zijn en dat zou ook consequenties kunnen hebben voor de koelcapaciteit. Volgens het opslagbedrijf had voor deze terreinsituatie het CFD-model (Computational Fluid Dynamics) gebruikt moeten worden. De voorschriften die uit deze berekening voortvloeien, zouden daarom niet legitiem zijn. Het gaat onder andere om voorschriften betreffende bescherming van vitale functies en de afvoer van blus- en koelwater en gelekte tankinhoud uit de tankput. De rechter geeft het bedrijf hierin gelijk.

Ook op een aantal andere punten moet de omgevingsdienst zijn besluit volgens de rechter herzien. Het gaat onder meer om eisen aan de tankputcapaciteit, eisen aan toezicht op het leidingtracé bij laden/lossen, het voorschrift voor op afstand bediende afsluiters bij de opslagtanks en actuele registratie van aanwezige brandbare stoffen. De omgevingsdienst moet bovendien de gemaakte kosten voor inhuur van deskundigen aan het opslagbedrijf vergoeden. De omgevingsdienst en de betrokken veiligheidsregio zijn positief over het feit dat de rechter de overheid op de belangrijkste discussiepunten in het gelijk heeft gesteld. Met als voornaamste conclusie: een tankputbrand bij een grootschalige alcoholopslag is een geloofwaardig scenario, dat niet met mobiele blus- en koelvoorzieningen kan worden afgedekt. Het bedrijf dient de voorschriften op grond van de PGS 29 op deze punten op te volgen en moet stationaire blus- en koelvoorzieningen installeren.